Leesimpressies

  • Cyriel Buysse: De roman van de schaatsenrijder

  • Nr. 3 - 2010
  • Nederland is een schaatsland. Als het bij ons twee dagen vriest, regeert het spook van de Elfstedentocht. Iedereen denkt aan rayonhoofden en stempelposten. Van het bruggetje bij Bartlehiem naar de Bonkevaart in Leeuwarden. Mart Smeets checkt of zijn wolligste trui nog past. De afgelopen periode was het weer zo. De sneeuw voorkwam dat de ijslaag voldoende dikte kreeg. Sneeuw en ijs werden concurrenten. België is als het om ijspret gaat de nuchterheid zelve. Hun grootste schaatser aller tijden is de Hagenaar Bart Veldkamp. Uitzondering op de regel is Cyriel Buysse. Deze schrijver, die leefde van 1859 tot 1932, was een hartstochtelijk schaatsenrijder. De laatste jaren zijn enkele boeken van hem opnieuw uitgebracht. Werken als Tantes en ’t Bolleken bezitten een opvallende vitaliteit gedrenkt in weemoed. Daar is nu De roman van de schaatsenrijder aan toegevoegd.

    De schaatsenrijder, een dunne roman van 165 bladzijden, bestaat uit twee delen. In het eerste deel herinnert de naamloze ik-persoon, die sterk doet denken aan Buysse zelf, zich de uitgelaten winters van zijn jeugd. Hij ziet jongens schaatsen die sprekend lijken op de kameraden met wie hij vroeger op het ijs stond. Het blijken hun zonen te zijn terwijl het met de vaders veelal slecht is afgelopen. Buysse ziet zijn verleden aan zich voorbijtrekken.

    Het zwieren op het ijs staat model voor het opgroeien. Steeds een stukje verder van huis en steeds op een grotere ijsvlakte in de ban van een steeds mooiere vrouw.


    Bijna honderd jaar geleden roept Amerika bij Buysse dezelfde kenmerken op alsof hij een bezoeker van nu is


    De eerste onzekere slagen op het ijs vinden plaats op de Lusthof. Het betreft een ondergelopen weiland bij het zomerverblijf van de dorpsnotaris. Iets verder weg maar vlakbij het dorp bevindt zich het Armenhuis beheerd door de nonnetjes. Daar is al meer ruimte. Buysse beschrijft liefdevol het Vlaamse platteland. Na het aftasten of het ijs de sterkte heeft om de schaatsers te dragen, kan het feest beginnen onder een winters zonnetje. Als oudere jongens zoeken de schaatsers vertier op de Meilegemse Meersen. Je hebt Meilegem-Noord en het nog fraaiere Meilegem-Zuid, het ene met een grijze kerktoren het andere met een witte. Bovenal is daar Tieldeken van Meilegem voor wie Buysse een hevige verliefdheid op vat. Ze is het mooiste wat Vlaanderen te bieden heeft.

    Jeugdliefdes zijn intens maar vluchtig. Een volgend jaar wordt er verder geschaatst en raakt Buysse in vuur en vlam voor jonkvrouw Quiline van het kasteel. Vol berekening probeert hij op haar indruk te maken. Hij moet de plagerijen van zijn vrienden de Grote Dichter, de Grote Schrijver en de Grote Musicus verdragen om zijn doel te bereiken. Hoe heeft hij ooit iets in Tieldeken van Meilegem kunnen zien? IJsliefde is even snel ontvlamd als uitgedoofd.

    Buysse geeft met nostalgische termen uitdrukking aan de zoete herinneringen van zijn jeugd. Hij blijft onverminderd leesbaar, ook met de kennis van nu. Het is de sfeer van het platteland die met kracht naar voren komt. De bedrijvigheid op de boerderij krijgt gestalte via ‘het op- en afrijden van karren en wagens, ’t gecadanceerd geluid van dorsvlegels in de schuur, ’t eentonig zoemen van een wannemolen’. En dan is er de altijd kronkelende Leie.

    Het tweede deel van het boek speelt zich af in Amerika. Fabrikantenzoon Buysse is daar op zoek naar zakelijk succes. Ook hier in de omgeving van New York bindt hij de schaatsen onder en probeert zich staande te houden ondanks de blizzard die je de adem beneemt. Nu is het Maud op wie hij indruk poogt te maken. Zoals het deel dat in Vlaanderen speelt een hele jeugd omvat, gaat het in Amerika om één uitgesponnen episode. Er ontstaat een vriendschappelijke relatie met de familie van Maud. Vader is een selfmade man die volledig in beslag genomen wordt door zaken en dollars. België ligt dat niet in Germany, vraagt de familie zich af. Om zijn papieren te onderstrepen, nodigt Buysse de familie uit in het meest vermaarde restaurant van New York. Het kost hem een vermogen en de uitkomst is ongewis. Aan hun tafeltje komt een gast informeren of de familie goede berichten heeft ontvangen van Reggy. Buysse blijft in verwarring achter. Loopt zijn liefde voor Maud gevaar? Af en toe denkt hij met schaamte terug aan Tieldeken van Meilegem en aan jonkvrouw Quiline. Zij vallen in het niet vergeleken bij Maud. Aan het eind van het boek nodigt de tante van de familie hem uit om klaarheid te verschaffen. “En gans alleen, met al mijn zware droefheid, stond ik in ’t grote New York.” Wat blijft is de koestering van de dromen uit een jeugd. Buysse heeft daar de lezer met passie langs gevoerd. De jeugd in Vlaanderen zal me sterker bijblijven dan het uitstapje van de volwassen hoofdpersoon naar Amerika. Er zit meer overtuiging in de schets van de eigen vertrouwde wereld. Daar kunnen de heftige emoties uit het buitenland moeilijk aan tippen.

    Terug