Leesimpressies

  • Thomas Piketty: Kapitaal

  • Nr. 38 - 2014
  • Al maanden domineren de bevindingen van de Franse econoom Thomas Piketty de kolommen van kranten en tijdschriften. Vijftien jaar werkte hij aan zijn boek dat pas internationale aandacht trok na verschijning van de Engelse vertaling. Wie een argument zoekt voor het einde van de reputatie van Frankrijk als wereldmacht heeft hier een sterke troef in handen. Bij mij lag dat omslagpunt al eerder te weten toen het bericht openbaar werd dat president Hollande zich per brommer over de boulevards van Parijs bewoog op weg naar zijn maîtresse, misschien wel met een scherpe boog om Piketty heen. Natuurlijk behoort een boeketje maîtresses tot de parafernalia van het Franse presidentschap maar dat beeld van het brommertje raak ik niet meer kwijt. Het brengt mij een voorval in herinnering uit het verhaal ‘De Here met hulpmotor’ van Levi Weemoedt. Daarin wordt de hoofdpersoon, laten we hem François Hollande noemen, met een beleefde tussenruimte ingehaald door twee pubers die zich omdraaien en hem welgemeend toevoegen: “ouwe tiefuslul”. Nee, Frankrijk als wereldmacht is een gedachte die we komende decennia het best kunnen parkeren.

    Dat Piketty niet over een nacht ijs is gegaan is direct herkenbaar. Zijn studie bestrijkt ongeveer drie eeuwen en twintig landen. De focus ligt op de laatste honderd jaar en op Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de USA en Zweden. Helaas krijgt Nederland geen bijzondere aandacht in het boek. Piketty heeft studie verricht naar de ontwikkeling van het inkomen en het kapitaal en naar de onderlinge verhouding tussen die begrippen. Hij gaat te werk zoals dat een wetenschapper betaamt. Hij bakent zijn begrippen duidelijk af en maakt duidelijk waar hij zijn materiaal vandaan gehaald heeft. Het boek beslaat 700 bladzijden met tekst gevolgd door 80 bladzijden met noten. Bovendien verwijst hij naar een appendix on line waar alle primaire data waarop hij zich beroept zijn terug te vinden. De uitleg die hij geeft laat ruimte voor nuance. Waar de hardheid van gegevens te wensen overlaat, krijgt dat vermelding. Die zorgvuldigheid leidt allerminst tot conclusies die smoren in vaagheid. Piketty laat zien dat de vermogens sterker gestegen zijn dan de inkomens en dat binnen die categorieën de ongelijkheid bij het kapitaal het heftigst is. Na die constatering komt hij aan de vraag toe of dat ernstig is en zo ja wat een rechtvaardige en effectieve manier is om die scheefgroei te repareren.

    In de rijke landen verdiende elke inwoner in de jaren 2010 gemiddeld ongeveer 30.000 euro per jaar en bezat ongeveer 180.000 euro aan vermogen ongeveer gelijkelijk verdeeld tussen woningbezit en financiële activa als aandelen, obligaties, spaarregelingen en dergelijke


    Een interessant punt bij Piketty is dat hij voortdurend pendelt tussen macro-economische begrippen zoals groei van de economie, staatsschuld en inflatie enerzijds en de doorwerking daarvan op het individuele niveau. Hij laat zien dat bij een hoge economische groei de verschillen in inkomen de neiging hebben om toe te nemen en dat bij lagere groeicijfers dat vooral bij het vermogen gebeurt. Omdat het aannemelijk is dat in het rijkste deel van de wereld het tijdperk van de hoge groeicijfers definitief voorbij lijkt, is het aannemelijk dat de huidige verschillen in vermogen nog zonder ingrijpen nog sterker zullen worden. Het rendement op vermogen ligt nu structureel hoger (ca 5%) dan het groeicijfer van de economie (1 à 2%). De verhouding tussen vermogen en inkomen is nu ca 6:1 waar die verhouding in het verleden dat wil zeggen in de twintigste eeuw duidelijk lager lag. De huidige verhouding tussen vermogen en inkomen doet denken aan de negentiende eeuw als is de aard van het vermogen van karakter veranderd. Van grondbezit naar het bezit van onroerend goed en financiële activa.
    Na de verhouding tussen kapitaal en inkomen komt de spreiding over de bevolking van deze begrippen aan de orde. Piketty laat dit zien door aan te geven welk deel van het totale inkomen terecht komt bij de meest verdienende 1% respectievelijk 10% van de bevolking. Bij het vermogen hanteert hij uiteraard dezelfde maatstaf. De verhouding is bij vermogen aanzienlijk ongelijker. ‘Het aandeel van de 10 procent hoogste inkomens uit arbeid ligt over het algemeen rond de 25 à 30 procent van de totale inkomens uit arbeid, terwijl het aandeel van de 10 procent grootste vermogens altijd groter is dan 50 procent van het totale kapitaal.’
    Is die al maar uitdijende ongelijkheid van vermogen problematisch? Piketty vreest dat van deze scheve verhouding een destabiliserende werking op de samenleving uitgaat. Hij is niet tegen ongelijkheid. In lijn met denkers over rechtvaardigheid als John Rawls en Amartya Sen is hij van mening dat verschillen hun rechtvaardiging vinden als die ook in het belang zijn van de mensen met de laagste inkomens en laagste vermogens. Hij laat daarbij zien dat de grote vermogens niet of nauwelijks een bijdrage leveren aan het algemeen belang. Als maatregel bepleit hij naar analogie van de inkomstenbelasting een jaarlijkse progressieve heffing op vermogen. Omdat kapitaal zeer volatiel is, kan dat het best in internationaal verband plaats vinden. Op zijn minst zijn voor zo’n maatregelen internationale uitwisselingen tussen bankgegevens noodzakelijk. Hij komt uit bij het volgende tariefvoorstel voor een progressieve vermogensbelasting waarin afzonderlijke heffingen op vermogen zoals onroerend zaak belasting dienen op te gaan. Voor vermogens onder de miljoen zou een tarief kunnen gelden tussen 0,1 en 0,5 procent. Voor een vermogen tussen 1 en 5 miljoen komt hij uit op 1 procent en 2 procent tussen 5 en 10 miljoen. In het geval van honderden miljoenen en meer stelt hij percentages tussen de 5 en 10 procent voor. Piketty heeft een grondige analyse verricht en komt op grond daarvan tot een beredeneerd voorstel. Het effect van zijn boodschap zal nog lang doorklinken. De politiek zal bij de herinrichting van het belastingstelsel moeilijk om dit verhaal heen kunnen. Piketty heeft Frankrijk op de kaart gezet.

    Terug